Welkom op de website van
Bert Scheijgrond
Over mijzelf (lang)
Van kunst naar journalistiek en fotografie en weer terug naar de kunst
Ik werd in 1950 als zoon van een fietsenmaker in Scheveningen geboren. Mijn vader was een boerenzoon van Voorne en Putten en mijn moeder een Scheveningse vissersdochter. Een geen wonder dus, dat ik een altijd blijvende belangstelling voor zowel het agrarische en het maritieme heb gehad. Zomers logeren op de boerderij van een oom en tante in Hekelingen. En thuis, in Scheveningen, zwerven langs het strand, de havenhoofden (met visjes en zeeanemonen in de plassen tussen de stenen) en de haven met toen nog volop bedrijvigheid en een honderdvijftig loggers en trawlers. Ik heb m’n ouders nooit op een echt diepgaande belangstelling voor beeldende kunst (mijn broer vond onlangs nog wel een heel aardige door m’n vader gemaakte tekening, maar van zijn tekenen zijn we nooit getuige geweest) en muziek heb kunnen betrappen (ze hielden wel van opera, maar hoorden niet dat de pick-up met onregelmatige snelheid operaplaten mishandelde). Maar m’n zus, m’n drie broers en ik, hadden van jongs af aan belangstelling voor tekenen en later ook muziek. M’n oudste broer was de Rembrandt van de familie (een 9 voor tekenen op z’n rapport van Jan van Heel) en mocht tekenpapier en schildersmateriaal kopen als hij pa daar om vroeg. De mindere goden (ik kreeg maar een 8½ van Van Heel) hadden dat voorrecht niet. Toch koos m’n oudste broer niet voor de kunst. M’n zus en ik wel.
Op de lagere school (De Rijslag, met kippen, konijnen en geiten, door mijnheer Völeger werden verzorgd, die je soms mocht helpen als je braaf was geweest) was ik een middelmatige leerling en ik mocht geen toelatingsexamen doen voor de HBS. Om daar op te mogen, moest ik eerst een jaar “overgangsklas” volgen (wat ze nu brugklas noemen?). Hoewel ik best goed kon leren (maar het dus niet deed), verliet ik na 7 jaar het Johan de Witt Lyceum en dat ook nog zonder diploma. Ik was bepaald geen voorbeeldige leerling geweest. Op het eindexamen kwam ik één punt te kort, “reglementair gezakt” heette dat. Onze leraar Frans, mijnheer Kremer, wist later te vertellen dat de leraren bij het mondeling de politiek gevolgd hadden om aan de drie beste leerlingen van de klas de moeilijkste vragen te stellen. Dat omdat het de ‘’en na laatste klas was die nog het oude klassieke eindexamen HBS-A zou doen. In de laatste twee jaar had ik wel m’n best gedaan en was ik één van die drie.
Academie
In 1971 ging ik naar de Academie voor Beeldende Kunst te Rotterdam. Daarvan herinner ik me vooral de lessen van Gijs Voskuil, Toon Wegner, Slikkerveer, Thijs Ockerse en Walter Nobbe. In het tweede jaar bleef ik zitten en heb ik de deur van de Rotterdamse academie achter me dicht gedaan. Dat ging met een harde knal. Er was een soort strijd tussen twee kampen. De ene voor het Bauhaus (Voskuijl), de andere tegen (Blokhuis, De Vos en Kuiper?). Met Blokhuis had ik een aanvaring. We brachten met de tweede klas een bezoek aan het Arnhems Museum en de Arnhemse Academie. We gingen met een leraar van de die academie de kroeg in. Blokhuis waarschuwde dat we om tien voor half vier terug moesten zijn, als we er om half vier nog niet waren, dan zou de bus zonder ons vertrekken. We waren om kwart over drie terug. Maar de bus was al vertrokken. Later op school dacht Blokhuis me in bijzijn van m’n mede leerlingen als een kleine schooljongen een uitbrander te geven omdat we ‘niet op tijd bij de bus terug waren’. Hem gezegd dat hij zich zelf niet aan de afspraak had gehouden en ik me niet als een klein kind liet behandelen. Bij de eindvergadering zei hij dat ik ‘gebrek aan beeldend vermogen’ had getoond. Beeldhouwleraar Jan Pieters (?) zei dat m’n 8 voor de helft van het eerste half jaar maar een 7 was. Ik moest het jaar overdoen. Dat betekende geen studiebeurs. Maar had ook met een studiebeurs niet willen blijven. Wat ik me van de meeste leraren in dat tweede jaar herinner, is dat ze vooral beneden koffie zaten te drinken. Een enkele keer kwamen ze ook het lokaal binnen, gezichtsvertoon. Ik ben verder gegaan op de Vrije Academie Psychopolis in De Gheijnstraat te Den Haag. Daar heb ik twee fijne jaren gehad met leraren als Nol Kroese, Gerard Lutz, Georg Hadeler, Jan Sierhuis en bij Wil Bouthoorn. Vooral Nol Kroese was een geweldige leraar en een geweldig mens! In de bijna drie jaar Psychopolis denk ik dat ik het meest van hem geleerd heb. Na tweeëneenhalf jaar vanwege ziekte en geldgebrek van de Vrije Academie af. Een bestaan als beeldend kunstenaar bleek toen al moeilijk. Een aantal keren meegedaan aan inschrijvingen in het kader van de 2% regeling bij nieuwbouw. Drie keer bijna een monumentale opdracht, maar te verlegen en duidelijk niet brutaal genoeg om m’n verhaal goed te verkopen. Hoe als kunstenaar je brood te verdienen leerden ze je in die tijd niet op de academie (een nichtje van me leerde later, op een andere academie, hoe ze bijstand aan moest vragen…). Voor de contra bleek ik niet in aanmerking te komen, ze schreven dat ze mijn landschappelijke werk ze nog wel wat vonden. Vreemd, want ik had helemaal niks landschappelijks ingeleverd. En bijvoorbeeld dropjes op een stuk hardboard plakken en als kunstwerk aanprijzen, dat kon ik ook niet. Dus een uitkering aangevraagd. Fijn dat je geld kreeg om van te leven, maar de ambtenaren deden alsof ze het uit hun eigen zak moesten betalen. Ik denk dat de meesten genoten van hun positie als kleine machthebber. Na een half jaar was ik van dat gezeur af, toen ik een baantje als schoonmaker voor halve dagen kreeg. Kon ik me de andere halve dagen mooi met de kunst bezig houden. Na een jaar verwisselde ik het schoonmaakbaantje voor een parttimebaantje als assistentbeheerder in jeugdcentrum Kommunika.
Muzikant
Al van eind middelbare school verdiende ik tussendoor ook nog wat (eigenlijk veel meer dan ooit als beeldend kunstenaar) als muzikant. Ik speelde mondharmonica. Op de middelbare school in een bandje met Michiel Brink, Joop van Esch, Ruud ? en Frank Heerema. Speelde ik wasbord, waar ik, met m’n slecht ontwikkelde ritmegevoel, werkelijk niks van bakte. Maar Michiel speelde al mondharmonica, ‘dus speel jij maar wasbord’werd er gezegd. In Het Binnenhof werd mijn wasbordspel tijdens een optreden in Theater De Steeg grondig afgekraakt. Wat ik weliswaar niet leuk vond, werd erop aangesproken door de leraar Engels, de vader van Philip Kroonenberg, maar wat zonder meer terecht was. Overigens speelde die avond ook Doctorandus P. Zie de man nog zitten, een vreemde verschijning tussen het ‘langharig tuig’van die tijd. Soort van ambtenaar in z’n nette kloffie, maar ook een geweldige artiest. Met Alex de Grote, die zong en gitaar en piano speelde, ging ik later één keer in de week (donderdagavonds) de eettentjes en café’s in de Haagse binnenstad af en ook traden we af en toe als onderdeel van Kees Ouwejan en Makkers op. In 1978 organiseerde ik FolkinKommunika in jeugdcentrum Kommunika, waar ik toen voor halve dagen als assistentbeheerder werkte. Eén keer in de maand een optreden van een folkartiest of -groep. Sharon Bradley, Alex en ik, Frank van Meeteren en Ruud Schoenmaker, Kees Ouwejan en Makkers, The Ramshackle Stringband (Naut Grupstra, Peer van de Burg, Michiel? en Jan?) en anderen. Zelf speelde ik ook vaak nog een stukje mee. FolkinKommunika was best wel een succes en dat ik ermee stopte, was omdat ik het op het laatst alles, organiseren, kassa, posters plakken etc., alleen moest doen. Eind jaren ’70 stopte ik zelf met spelen. Alex ging nog even door, maar hield het daarna toch ook al gauw voor gezien.
Maritiem fotograaf en journalist
Tegen het eind van de jaren zeventig begonnen zee en schepen een steeds belangrijker onderwerp voor tekenen en schilderen te worden. Om de details van de schepen vast te leggen kocht ik in 1978 bij Dixons voor weinig geld een Rollei B35, een handig cameraatje dat makkelijk in je broek- of jaszak paste (uitgeleend en natuurlijk nooit meer teruggekregen). Begon al gauw plezier in het fotograferen zelf te krijgen, vooral bij slecht weer vond ik het spannend uitvarende schepen vast te leggen. Zo fotografeerde ik ook de stranding van onze reddingboot Bernard van Leer. De foto’s stuurde ik op naar de reddingmaatschappij. Van directeur Van der Zweep mocht ik mee op een oefentocht. Een jongensdroom die uitkwam. Ik maakte kennis met schipper Jan Pronk, stuurman Arie den Heijer, motordrijver Jas Spaans en de vrijwilligers (opstappers) van reddingstation Scheveningen. Van schipper Pronk mocht ik later altijd, ook op reddingsacties, mee. Uiteindelijk zou ik eenenwintig jaar op de reddingboot blijven varen. Intussen had ik een Canon AT1 met telelens en een Rolleiflex 6 x 6 gekocht. Van m’n schoonzus had ik afdrukken geleerd(het papier eerst in de ontwikkelaar en voor hij te donker wordt, dompel je hem vlug in de fixeer). Op een goede dag met foto’s naar het Schevenings Museum om te vragen of ze er belangstelling voor hadden. Dat leidde in 1980/1982 tot de éénmanstentoonstelling “Bombrood halen”, die zelfs van drie nog naar vijf maanden verlengd werd vanwege het ‘Museumjaar’.
Museumvoorzitter Karel Pronk had bezoek gehad van redacteur Jan van der Gugten van De Visserijwereld. Die zocht iemand voor de wekelijkse rubriek over het Scheveningse afslaggebeuren. Of ik daar misschien zin in had. Ik ging steeds meer schrijven en fotograferen voor De Visserijwereld en na de overname door, voor Visserijnieuws. In 1982 had ik de laatste aquarel en het laatste olieverfschilderij gemaakt. Eigenlijk was ik al van 1980 full-time maritiem fotograaf en journalist. De gouden jaren leken begonnen. Ik verdiende goed en kon ook een andere kinderdroom waar maken: met vissersschepen mee de zee op. Voer zo mee met hektrawlers en kotters (assisteerd o.a. bij de films Masters of Mackerel aan boord van de SCH 33 en KW 74 en een film over de boomkorvisserij met de TX 19 en GO 38 (naam van de film vergeten)), mosselvissers en IJsselmeerkotters. Bijna de zeven vette jaren. Maar men begon casco’s in Polen te bouwen en in Nederland ging de ene na de andere werf over de kop. Het aantal adverteerders in de Visserijnieuws liep razendsnel terug met als resultaat, dat ik mijn hand weer op moest houden. Langzaam weer terug geknokt met schrijven voor onder meer Weekblad Schuttevaer, de ANWB Waterkampioen en buitenlandse bladen als Fishing Boat World, Fishing News, Schiffahrt International en Fishing News International. In 1990 werd door Alk het boek “Goede Vaart – Visserij in beeld” uitgegeven. Er werden 4600 exemplaren van gedrukt. In de boekenwereld een minieme oplage, maar in de sector maritieme boeken een oplage drie maal zo groot als gebruikelijk. Het bleek een succes, in negen maanden tijd was het boek pratisch uitverkocht.
Rond de eeuwwisseling ging het weer mis. De verdiensten liepen zo terug, dat ik voor een deel weer op een uitkering aangewezen was, met nog meer gezeur dan vroeger. Intussen was ik ook van de reddingboot afgestapt na 11 jaar als opstapper gevaren te hebben. De veiligheid van boten en bemanningen bleken bij de KNRM steeds meer op het tweede plan te komen. Het redden leek vooral ten dienste van publiciteit en het binnenhalen van fondsen komen te staan in plaats van andersom. In 2007 kwam bij uitgeverij Die Haghe mijn boek “de Bernard van Leer” uit. Ik had zelf de helft van de kosten daarvan gedragen en het boek werd geen verkoopsucces, naar mijn mening vooral door gebrek aan inzet van uitgeverij. Maar ik ben nog steeds trots op dit boek, dat de geschiedenis behandeld mijn favoriete schip, waarop ik zelf zeventien jaar op heb mogen varen.
In 2004 werd ik webmaster van de website Zoekplaatjes van het Haags Gemeentearchief. Dat gaf me een mooie basis en met daarbij met de maritieme fotografie en journalistiek (was steeds meer een gebeuren van achter de pc geworden, ik schreef artikelen over nieuwe schepen, die ik nooit gezien had en heb) kon ik weer aardig rondkomen. 2008 was zelfs een heel goed jaar, maar in datzelfde jaar kreeg het Gemeentearchief een nieuwe directeur, die vond dat Zoekplaatjes niet bij het archief paste. In de hoop op betere tijden maakte ik eerst m’n spaarcentjes op. Toen kwam de crisis van 2009 en was het met de freelance fotografie en journalistiek voorgoed gedaan.
Weer kunstenaar
Omdat ik met fotografie en journalistiek niets verdiende, bedacht ik dat niets verdienen met schilderen en tekenen veel aangenamer en interessanter zou zijn. Dus papier, potlood en paneel weer opgepakt. Aanvankelijk de oude weg van het maritieme daarmee ingeslagen, maar dat kon me toch niet echt meer boeien.
Ik wilde weer stilleven, landschap, model en portret gaan tekenen en schilderen. De eerste twee vormden geen probleem, ik schilderde stillevens in aquarel en olieverf. Maar voor de laatste twee moest je een atelier en een model hebben, en die had ik niet. Nu was vlakbij de stadsboerderij ’t Waaygat, met geiten, schapen, koeien en kippen. Daar had je dus geen atelier voor nodig en daar tekenen kostte geen geld. Ik vond het tekenen en schilderen van dieren minstens zo interessant als van mensen. Dieren staan nooit stil, vooral niet in een standsboerderij, waar de hele dag mensen met zakken voer langs het hek lopen (en de dieren letterlijk dood voeren). Ik leerde van het tekenen van die beesten snel en accuraat noteren en begon daar steeds meer plezier in te krijgen. Maar om schilderijen van de dieren te maken moest ik toch eerst foto’s van ze maken. Die kon ik dan gebruiken om de dieren van ’t Waaygat te portretteren.
Intussen had mijn zus me geattendeerd op de model- en portretcursussen in het Koorenhuis. Zo kwam ik bij Carolien Cresnigt, Ardi Brouwer en Liesbeth van der Meent terecht. Met de hulp van deze bevlogen en kundige leraressen kreeg ik het modeltekenen al gauw weer onder de knie en het ging en gaat het nu zelfs beter dan vroeger. In 2014 ben ik opgehouden met het volgen van de cursussen. Sindsdien teken ik model tijdens de ‘modelwerkplaats’ op de vrijdagavond, door Liesbeth van der Meent en Hetty Loman georganiseerd in het Koorenhuis. Inmiddels houd ik me ook bezig met keramiek, dinsdagavond in het Buurtcentrum Het Kalhuis. en ik volg sinds kort beeldhouwlessen bij Hetty Loman in het centrum Dakota in de Zuidlarenstraat. Ik heb nu AOW en hoef me dus over inkomsten geen zorgen meer te maken. Maar een atelier kan ik daar helaas niet van bekostigen. Dus maak ik nu thuis schilderijen van in het Koorenhuis en buiten gemaakte tekeningen.
’s Zomers trek ik er met de racefiets (toen ik 13 was eerst een jaar bij T.C. De Kampioen getoerd en daarna tot m’n 21e bij S.R.C. De Kampioen gewielrend) op uit met achterop een bagagedragertje voor m’n tas met teken- en schilderspulletjes. Dus als u een oudere, wat corpulente “wielrenner” ergens naast z’n fiets paarden, koeien ziet zitten tekenen of een landschapje aquarelleren, grote kans dat ik het ben. En ik heb me intussen op facebook aangesloten bij de Urban Sketchers, wat nieuwe mogelijkheden schept, want het brengt me op plaatsen waar ik vroeger niet zou gaan tekenen.
In november 2013 heb ik me bij Kunst op Scheveningen (KopS) aangesloten. Zo een aantal malen aan een kunstroute meegedaan en mee helpen organiseren, tot 2022 het beheer van de KopS-website op me genomen, betrokken geweest bij de organisatie van een expositie in het Zuiderstrandtheater e.a. Inmiddels ben ik bestuurslid van de Stichting Art&Jazz geworden, aanvankelijk alleen voor muziek (was een ondergeschoven kindje geworden bij A&J). Maar mijn betrokkeheid bij A&J verschuift steeds meer naar het mede-organiseren van exposities als De Scheveningse Salon en op de Korte Vijverberg 2. Ik treed tegenwoordig ook wel weer eens op, als lid van het improvisatiecollectief Willie Kreutzer Kapelle en ook solo met gitaar, zang en mondharmonica.
Het spijt me nu eigenlijk wel, dat ik in 1982 het tekenen en schilderen eraan heb moeten geven. Want nog meer dan vroeger ben ik gedreven bezig met schilderen, tekenen, muziek en keramiek. Het is een manier van leven voor me geworden. En zo oud als ik ben, ontwikkel ik mij nog steeds, ben ik nog steeds op zoek naar nieuwe wegen. En ik voel me daar prima bij. Scheveningen, 16 februari 2015 – 19 maart 2023